Congenitale heupdysplasie, zuigelingenheup of congenitale heup luxatie is een aangeboren misvorming van het heupgewricht en is de meest voorkomende aangeboren afwijking in Europa. Het komt vaker voor bij meisjes.
Bij heupdysplasie past de heupkop niet goed in de heupkom (acetabulum). De gewrichtsbanden zijn te laks en het gewricht is instabiel.
Om onduidelijke redenen is de linkerheup vaker aangetast en komt heupdysplasie vaker voor bij eerstgeborenen en na een stuitligging.
Symptomen
Verminderde beweeglijkheid van de heup, een verschil in lengte van beide benen en asymmetrische huidplooien thv de dijen zijn de eerste tekenen van heupdysplasie bij pasgeborenen.
Indien onopgemerkt of onbehandeld zal het kind wanneer het begint te stappen pijn krijgen tijdens het stappen en manken. Ook teenlopen of een abnormale “eendengang” kan een gevolg zijn.
Op latere leeftijd kan sneller artrose van de heup optreden indien niet tijdig wordt ingegrepen.
Diagnose
Tijdens het onderzoek van pasgeborenen wordt heupdysplasie vaak al vastgesteld.
Met echografie of radiografie (voor oudere kinderen) kan de heupafwijking in beeld gebracht worden.
Behandeling
Bij pasgeborenen wordt een speciaal bandage – Pavlik bandage – of een spalk aangebracht gedurende een of twee maanden. Deze fixatie houdt de heupkop beter in de kom. De heup groeit dan als het ware correct in de kom.
Ook een aantal andere technieken zijn beschikbaar, zoals spreiders, beugels en gipsbroeken.
Indien deze immobilisatietechnieken niet werken of indien de heupdysplasie pas na enkele jaren wordt vastgesteld, kan men overgaan tot chirurgisch ingrijpen.